Taaltest NL Beginner

JavaScript isn't enabled in your browser, so this file can't be opened. Enable and reload.

Taaltest NL Beginner - Débutant

Le test se compose de 24 questions à choix multiples. Pour chaque question, choisissez la réponse qui, selon vous, correspond à l’espace laissé libre. Après avoir rempli toutes les questions, cliquez sur Envoyer. Vous verrez alors à combien de questions vous avez répondu correctement ainsi que celles pour lesquelles vous avez peut-être fait des erreurs. Comparez ensuite votre résultat avec le schéma ci-dessous pour voir quel est votre niveau de grammaire (Basé sur le cadre européen commun de référence).
0-14 punten: A1 - Beginner ( Introductif)
15-20 punten: A2 - Basisvaardigheden ( Intermédiaire)
21-24 punten: B1 - U beheerst de basis al heel behoorlijk, wellicht kunt u de taaltest voor gevorderden eens proberen. ( Indépendent niveau seuil - essayez le niveau pour avancés)

Email *

Naam:

Ik maak graag een afspraak voor een mondelinge toets

Nee

Clear selection

1. Ning _____________ een _________ badkamer met een bad.

1 point

a. Hebt /mooi

b. Is / mooie

c. Bent / mooi

d. Heeft / mooie

Clear selection

2. Die broek _____________ niet goedkoop maar wel heel mooi.

1 point

a. heb

b. ben

c. heeft

d. is

Clear selection

3. _____________ je mij bij deze opdracht? Dankjewel!

1 point

a. help

b. helpt

c. helpen

d. heb

Clear selection

4. Hoe _____________ de moeder van Irena?

1 point

a. het

b. heet

c. heten

d. heb

Clear selection

5. De informatie _____________ in dit _________ boekje.

1 point

a. Staan / handige

b. Zitten / handige

c. Zit / handig

d. Staat / handige

Clear selection

6. Kijk, _________ foto’s van mijn vakantie. _____________ je ze zien?

1 point

a. Die / wiel

b. Dat / willen

c. Die / wilt

d. deze / wil

Clear selection

7. Sorry, het is niet duidelijk. Hallo? Ik _____________ je niet verstaan. Hallo?

1 point

a. kunt

b. kannen

c. kunnen

d. kan

Clear selection

8. Martine is morgen jarig. _________ we _________ cadeau voor haar kopen?

1 point

a. Zullen / deze

b. Zullen / dit

c. Willen / dat

d. Zallen / die

Clear selection

9. Hoi Anna en Peter. Is dit _______ auto?

1 point

a. Jouw

b. Jullie

c. Zij

d. Zijn

Clear selection

10. Daar is Monique met _______ dochters.

1 point

a. Jouw

b. Jullie

c. Haar

d. Zij

Clear selection

11. Dat is William en dat is _______ vriendin, Jennifer.

1 point

a. Jouw

b. Jullie

c. Haar

d. Zijn

Clear selection

12. Wij eten meestal in _______ keuken.

1 point

a. Onze

b. Ons

c. Hun

d. Zijn

Clear selection

13. Wie van jullie bestelt witte wijn? (maak het juiste perfectum)

1 point

a. Wie van jullie heeft witte wijn bestelt?

b. Wie van jullie heeft besteld witte wijn?

c. Wie van jullie heeft bestellen witte wijn?

d. Wie van jullie heeft witte wijn besteld?

Clear selection

14. De kinderen spelen op het balkon. (maak het juiste perfectum)

1 point

a. De kinderen hebben op het balkon gespeeld.

b. De kinderen hebben op het balkon gespeelt

c. De kinderen hebben op het balkon gespeld.

d. De kinderen hebben op het balkon gespelt.

Clear selection

15. Pas je deze schoenen al? (maak het juiste perfectum)

1 point

a. Gepast je deze schoenen al?

b. Heb je deze schoenen al gepasd?

c. Heb je deze schoenen al gepast?

d. Hebt je deze schoenen al gepast?

Clear selection

16. Slapen jullie lekker? (maak het juiste perfectum)

1 point

a. Hebben jullie lekker geslaapt?

b. Hebben jullie lekker geslapen?

c. Hebben jullie lekker gesliepen?

d. Hebben jullie lekker geslaapd?

Clear selection

17. Hij is niet in de badkamer. (maak het juiste perfectum)

1 point

a. Hij is niet in de badkamer gezijn.

b. Hij heeft niet in de badkamer geweest.

c. Hij is niet in de badkamer geweesd.

d. Hij is niet in de badkamer geweest

Clear selection

18. Olivier heeft iets lekkers ............., want hij is vandaag jarig.

1 point

a. Meeneemd

b. Meegeneemd

c. Meegenomen

d. Meenemen

Clear selection

19. Irmgard huurt een kamer voor haar dochter. (maak het juiste imperfectum

1 point

a. Irmgard gehuurde een kamer voor haar dochter.

b. Irmgard hurde een kamer voor haar dochter.

c. Irmgard huurde een kamer voor haar dochter.

d. Irmgard huurte een kamer voor haar dochter.

Clear selection

20. Die broek past niet goed. (maak het juiste imperfectum)

1 point

a. Die broek pastte niet goed.

b. Die broek paste niet goed.

c. Die broek gepast niet goed.

d. Die broek pasde niet goed.

Clear selection

21. Wat koopt Rianna in Amsterdam? (maak het juiste imperfectum)

1 point

a. Wat kocht Rianna in Amsterdam?

b. Wat koopte Rianna in Amsterdam?

c. Wat kopte Rianna in Amsterdam?

d. Wat kochtte Rianna in Amsterdam?

Clear selection

22. Wat doen jullie?

1 point

a. We voorbereiden zich op een wandelreis.

b. We bereiden jullie op een wandelreis voor.

c. We bereiden ons op een wandelreis voor.

d. We voorbereiden je op een wandelreis

Clear selection

23. Waarom is Katja vroeg naar huis gegaan? (zich niet goed voelen)

1 point

a. Zij voelde zich niet goed.

b. Zij voelde haar niet goed.

c. Zij voelde ze niet goed.

d. Zij voelde zij niet goed.

Clear selection

24. Welke zin is correct:

1 point

a. Theresa ziet er moe uit, omdat ze heeft een lange reis achter de rug.

b. Theresa ziet er moe uit, omdat heeft ze een lange reis achter de rug.

c. Theresa ziet er moe uit, omdat ze een lange reis heeft achter de rug.

d. Theresa ziet er moe uit, omdat ze een lange reis achter de rug heeft.

Clear selection

Clear form

Never submit passwords through Google Forms.

This content is neither created nor endorsed by Google. Report Abuse - Terms of Service - Privacy Policy

Forms