Hij draa...... twee dozen.
Ik wa...... op een briefje van mijn liefje.
Hij lee..... de fles in het bad.
Die lijn is niet re...... .
Hout hakken, dat kost veel kra..... .
De tijd vlie..... voorbij.
Die vra......wagen rijdt te snel.
Hij vraa..... iets aan mij.
Hij la...... met mijn mop.
Hij plaa.... me de hele tijd.
Het konijn knaa..... aan de wortel.
De spe..... tikt tegen de boom.
Mama maakt een mooie vle..... in mijn haar.