Test uw kennis over de bijstand!

JavaScript isn't enabled in your browser, so this file can't be opened. Enable and reload.

Veel van uw cliënten ontvangen een bijstandsuitkering vanuit de Participatiewet. In de praktijk doen zich allerlei vragen en problemen voor rondom deze uitkering. Hoe staat het met uw kennis hierover?

Toets uw kennis aan de hand van 9 stellingen. Na afloop ziet u direct uw score. U ontvangt een kopie van de vragen+ antwoorden én uitgebreide toelichting als naslagwerk in uw mail.

De test is gemaakt door Studiecentrum Kerckebosch en samengesteld door mr. André Moerman, onder andere eigenaar van SchuldInfo.nl. De inhoud is aangepast aan de actuele wet- en regelgeving (2024).

Stelling 1. De hoogte van de uitkering hangt af van de leefsituatie. Welke bewering is onjuist?

1 point

A. Een broer en zus die in dezelfde woning wonen, kunnen niet aangemerkt worden als een gezamenlijke huishouding.

B. Wanneer twee personen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit de relatie een kind is geboren, is sprake van een gezamenlijke huishouding.

C. Bij een zorgbehoefte waarbij de ene persoon dusdanig afhankelijk is van de zorg van de ander dat hij/zij niet zelfstandig kan wonen, geldt als uitzondering op de gezamenlijke huishouding dat je als alleenstaande (kostendeler) aangemerkt kunt worden.

D. Een moeder en een meerderjarige zoon, die allebei op hetzelfde adres wonen worden voor de bijstand aangemerkt als alleenstaand.

Stelling 2. Welke bewering over het aanvragen van een bijstandsuitkering is onjuist?

1 point

A. Een bijstandsuitkering kun je niet met terugwerkende kracht aanvragen.

B. Na 4 weken heb je in beginsel recht op een voorschot.

C. Wanneer de aanvraag niet volledig is krijg je een hersteltermijn om alsnog de gegevens aan te leveren. Doe je dat niet dan kan het college van B&W besluiten de aanvraag buiten behandeling te stellen.

D. Wanneer er niet binnen 8 weken wordt beslist kun je de gemeente in gebreke stellen. Wanneer er dan alsnog niet binnen 2 weken wordt beslist is de gemeente een dwangsom verschuldigd die wel kan oplopen tot € 1442,-;

Stelling 3. Voor de hoogte van de bijstandsuitkering gelden vastgestelde bijstandsnormen. Bij zeer bijzondere omstandigheden moet het college van B&W de hoogte van de uitkering afstemmen door deze hoger of lager vast te stellen. In welke situatie is dat niet aan de orde?

1 point

A. De moeder van de bijstandsgerechtigde verstrekt wekelijks 50 euro aan boodschappen.

B. Familie van de bijstandsgerechtigde geeft een vliegticket om op familiebezoek te komen in Suriname.

C. De bijstandsgerechtigde heeft een echtgenoot in het buitenland waarmee ze duurzaam gescheiden leeft. Hierdoor komt ze niet in aanmerking voor het hogere kindgebonden budget omdat ze voor toeslagen niet gezien wordt als alleenstaande ouder.

D. De algemene heffingskorting minstverdienende partner wordt afgebouwd voor mensen die geboren zijn na 1962. Hierdoor moet er in bepaalde situaties aanvullende bijstand worden verstrekt, wat leidt tot een hoger fiscaal inkomen en minder aanspraak op toeslagen.

Stelling 4. In bepaalde gevallen moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet. Welke bewering is niet juist?

1 point

A. Bij het opleggen van een maatregel, bijvoorbeeld vanwege het niet nakomen van de sollicitatieplicht, moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet.

B. Bij de invordering van de boete moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet

C. Bij het bepalen van de hoogte van de boete moet aan de hand van de beslagvrije voet rekening worden gehouden met de draagkracht

D. Bij de verrekening van een inkomen dat in de voorgaande zes maanden is ontvangen hoeft geen rekening te worden gehouden met de beslagvrije voet.

Stelling 5. Wat heeft geen invloed op het recht op en de hoogte van de bijstandsuitkering? *

1 point

A. Een minderjarig kind ontvangt een erfenis

B. De bijstandsgerechtigde verblijft langer dan 4 weken in het buitenland.

C. De bijstandsgerechtigde ontvangt kinderalimentatie

D. De bijstandsgerechtigde ontvangt een belastingteruggaaf vanwege het terugbetalen van teveel ontvangen uitkering (negatief inkomen)

Stelling 6. Wanneer je de kosten kunt delen wordt de uitkering lager vastgesteld. Wie wordt niet als kostendeler aangemerkt en heeft geen invloed op de hoogte van de uitkering van degene bij wie hij/zij inwoon? Wat is het meest volledige antwoord? *

1 point

A. Kinderen jonger dan 21 jaar

B. Personen jonger dan 21 jaar

C. Kinderen jonger dan 27 jaar

D. Personen jonger dan 27 jaar

Stelling 7. Wat wordt voor het recht op bijstand als inkomen aangemerkt?

I) Gerard heeft een boete van 300 euro gekregen van het CJIB. Om te voorkomen dat dit bedrag oploopt heeft zijn vriend hem geld geleend, zodat hij hiermee de boete kon betalen. Nadat het geld op z’n bankrekening kwam heeft hij het meteen doorgestort naar het CJIB.

II) Gerard heeft online gegokt. Hij had geen geluk. Hij heeft 500 euro ingelegd en slechts 200 euro gewonnen.

1 point

A. Situatie I, d.w.z. 300 euro wordt gekort op de uitkering

B. Situatie II, d.w.z. 200 euro wordt gekort op de uitkering

C. Beide situaties, d.w.z. er wordt 300 euro en 200 euro gekort op de uitkering

D. Geen van beide situaties, d.w.z. er wordt niets gekort op de uitkering

Stelling 8. X ontvangt een bijstandsuitkering. Bij aanvang van de uitkering heeft hij geen vermogen. Door ontvangst van een erfenis groeit zijn vermogen naar zo’n € 7000. Daarmee blijft hij nog net onder de voor hem geldende vermogensgrens van € 7600 en behoudt hij zijn recht op bijstand. Inmiddels is het geld bijna op. Hij wil graag een scooter van € 2500 hebben en hij koopt deze met een lening van € 2000. Hij meldt zowel de aankoop van de scooter als het afsluiten van de lening keurig bij de gemeente. Volgens het beleid van de gemeente wordt een auto of scooter met een waarde lager dan € 2000 als algemeen gebruikelijk aangemerkt en telt een duurder vervoermiddel voor het volle pond mee. Welke bewering is juist:

I) Door de aanschaf van de scooter wordt de vermogensgrens overschreden. Dat het bedrag geleend is speelt hierbij geen rol.

II) Stel dat de uitkering vanwege overschrijding van de vermogensgrens beëindigd wordt, dan komt X na een onderbreking van een maand weer in aanmerking voor een uitkering. *

1 point

A. Bewering I is juist

B. Bewering II is juist

C. Beide beweringen zijn juist

D. Beide beweringen zijn onjuist

Stelling 9. X heeft naast z’n uitkering gewerkt en dit niet doorgegeven aan de gemeente waardoor hij teveel uitkering heeft ontvangen. De gemeente vordert het geld terug en legt een boete van 100% op omdat er sprake is van opzettelijke fraude. Welke bewering is juist?

I) Omdat er sprake is van opzettelijke fraude is een schuldregeling gedurende de eerste 10 jaar niet mogelijk.

II) Als het tot een schuldregeling komt krijgt de gemeente twee keer zoveel als concurrente schuldeisers omdat dit een preferente vordering is. Dit geldt alleen voor het terugvordering en niet voor de boete. De boete is een concurrente schuld. *

1 point

A. Bewering I is juist

B. Bewering II is juist

C. Beide beweringen zijn juist

D. Beide beweringen zijn onjuist

EINDE TEST. Wij sturen u per mail toelichting op de juiste antwoorden. Ook ontvangt u een kopie van de vragen en antwoorden. Op welk e-mailadres wilt u deze informatie ontvangen? *

Graag voorzien wij u max. 2x per week van informatie over schuldhulpverlening-gerelateerde producten en diensten.

Ja, ik ontvang graag max. 2 per week informatie over schuldhulpverlening-gerelateerde producten en diensten

Submit

Clear form

Never submit passwords through Google Forms.

This content is neither created nor endorsed by Google. Report Abuse - Terms of Service - Privacy Policy

Forms