Test formativo Q-Highschool gramática período A y B
Je gaat nu een formatieve toets maken, in deze toets komen alle Gramatica onderdelen terug die wij in periode A en B hebben behandeld. 
Onthoud dat dit een meting is om te kijken hoe je ervoor staat ten opzichten van de grammatica, je krijgt hier dus GEEN cijfer voor. 

Maak de toets zo serieus mogelijk, hulpmiddelen zijn hierbij dan ook NIET toegestaan, alleen zo kunnen we ervoor zorgen dat je zoveel mogelijk uit de module Actualidades haalt. 

Onderwerpen die aan bod komen: 
- Regelmatige en onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd. 
- Gerundio 
- Ir a + infinitivo 
- Préterito perfecto/ imperfecto/ indefinido (solo ser y ir) (verledentijden)
- Dar una opinión (je mening geven)
- Gustar (leuk vinden)
- Hacer comparaciones (een vergelijking maken)
- se impersonal (onpersoonlijke vorm) 

Sign in to Google to save your progress. Learn more
Email *
Yo (ir) ____________ a la casa de mis abuelos cada fin de semana. 
*
Lo siento, no (poder)__________, tengo que hacer unas compras.
*
¿Vosotros también (venir) ________ el 16 de enero?
*
Ellos (viajar)______ a diferentes países cada año.
*

Nosotros (ir) ___________ al cine esta tarde. 

*
Ella (tocar) _______ la guitarra todos los días  *

Vul bij de nummers de juiste vorm van gustar in met het bijbehorende voornaamwoord. 

A nosotros ______1______ los deportes , somos chicos muy dinámicos, dispuestos a entrenar a diario, a mí ________2_____ nadar, a él _______3______ el tenis y al resto del equipo ________4_______ el fútbol. (A nosotros) ______5_______ el entrenador, es muy profesional y a él _____6_____ dirigir el equipo porque somos muy apasionado. A nosotros ____7___ ir a la discoteca también, pero a nuestro entrenador no _____8______ eso. 

*
Forma impersonal: 
Wat is de boodschap die op de afbeelding wordt afgebeeld?
*
Captionless Image
Hoe zeg je in het Spaans: 
Er wordt in veel landen Spaans gesproken. 
*
Hoe zeg je in het Spaans:
Er worden veel talen gesproken over de wereld. 
*
Schrijf drie verschillende manieren op hoe je in het Spaans je mening kan geven.  *
Esta mañana yo __________ un bocadillo para el almuerzo 
*
Vertaal wat tussen haakjes staat.

Ella (heeft gestudeerd) _______ mucho para el examen.
*
Vertaal wat tussen haakjes staat.

Nosotros (hebben gereisd (viajar)______ a muchos países diferentes
*
Schrijf drie zinnen op waarin je een vergelijking maakt .  *
Cuando (ser)______ pequeño siempre iba a España en el verano.  *
Ayer yo (ir) ________ a la casa de mis amigos.  *
Yo ________ a la casa de mis amigos todos los sábados.  *
Vul de juiste vorm van het werkwoord ir in, in de verledentijd. 

Ellos (ir)________ a la playa el fin de semana. 
*
Vul de juiste vorm van het werkwoord ser in, in de verledentijd. 

Tú (ser) ________ un niño muy alegre. 
*
Submit
Clear form
Never submit passwords through Google Forms.
This content is neither created nor endorsed by Google. Report Abuse - Terms of Service - Privacy Policy