Hij draa...... twee dozen.
Ik wa...... op een briefje van mijn liefje.
Hij lee..... de fles in het bad.
Die lijn is niet re...... .
Hout hakken, dat kost veel kra..... .
De tijd vlie..... voorbij.
Die vra......wagen rijdt te snel.
Hij vraa..... iets aan mij.
Hij la...... met mijn mop.